In een rode organisatie cultuur streven mensen naar zelfbehoud en zelfrespect. De kern van rood is: ‘Leven is een jungle. Het gaat om overleven en de fitste wint (‘Survival of the fittest’). Ik ben hard en verwacht van de mensen om mij heen dat zij dat ook zijn. Ik neem de leiding over mensen en buig hen naar mijn wil. Respect en reputatie zijn belangrijker dan het leven zelf, ik vermijd ten koste van alles dat ik het respect of mijn reputatie verlies. Ik doe wat ik moet doen en doe nooit een stap terug. Ik neem wat ik vind dat van mij is en ik doe wat mij een goed gevoel geeft. Ik hoef me geen zorgen te maken over wat nog niet gebeurd is.’
In een rode autocratie werken leidinggevenden vanuit “macht en controle”. Bij deze macht cultuur hoort een intimiderende leidinggevende stijl, controle/autoritair management gedrag en afhankelijke, bange medewerkers. In een autocratie ligt de oppermacht bij de leider. Hij heeft een klein aantal ‘vertrouwelingen’ die namens de leider de organisatie aansturen. Deze leidinggevenden hebben veel macht en gebruiken die macht om de scepter te zwaaien over hun medewerkers.
Leiders hebben de basisveronderstelling dat mensen lui zijn, geen verantwoordelijkheid nemen en niet van hard werken houden. De enige manier om ze aan het werk te zetten is via dwang, dreiging en intimidatie. Deze leiderschapsstijl creëert afhankelijk en bang gedrag van de medewerkers naar de leidinggevenden en vaak ook van de leidinggevenden naar de leider.
De betrokkenheid van de medewerkers bij de organisatie is erg klein omdat er veel wantrouwen naar elkaar is. Iedereen kijkt continue naar boven omdat ze bang zijn voor onverwachte negatieve reacties of consequenties op hun gedrag.
In een autocratie staat de onbetwiste leider bovenaan. Er is een grote machtsafstand naar de laag eronder. De laag onder de leider wordt vooral gekozen op basis van de relatie met de leider (m.n. op vertrouwen, opgebouwd in het gezamenlijk verleden) en minder op objectief waarneembare eigenschappen. De laag onder de grote baas zijn vaak chefs, werkopzichters, die in de gaten houden dat het werk gedaan wordt door de grotendeels on- of laaggeschoolde arbeiders die het harde werk doen.
De arbeiders werken hard om in hun levensonderhoud te voorzien en hebben weinig tijd of energie over om na te denken hoe ze hun levensomstandigheden kunnen verbeteren. Vaak zijn ze bang voor de consequenties van het naar voren brengen van nieuwe ideeën of verbeteringen en houden ze liever hun mond. Enkelen die ideeën geopperd hebben, zagen dat de chef in eerste instantie het idee negeerde en later zelf met de eer ging strijken.